Loading
Top

7. Mijn leven in de bakkerswinkel

Z

o’n twintig jaar geleden zag ik een advertentie in de krant: personeel gezocht. Wat een grappige straat, dacht ik, wat een leuk bakkertje. Ik kwam binnen en vroeg meteen om een schort om mee te helpen. Zo is het begonnen. Over brood weet ik niet zoveel, over mensen des te meer. In het begin moest ik eraan wennen hoe snel en makkelijk mensen hun hart bij je uitstorten in de winkel. En ik heb ook echt moeten leren om al die verhalen niet teveel mee naar huis te nemen. Zo’n jonge jongen met een bedrukt gezicht. Dan krijg ik al meteen kippenvel, heel gek. Dus ik vraag: ‘Hoe gaat het?’ Zegt hij: ‘Papa is net overleden.’ Dat soort dingen. ‘Staat er soms iets op mijn voorhoofd geschreven in de sfeer van: vertel me alles?’ vraag ik weleens aan mijn dochter. Dan lacht ze en zegt: ‘Jouwgezicht zegt gewoon: doe maar, kom maar, vertel maar. ’Ik sta hier nu al zo lang. Ik heb vrouwen gezien met dikke buiken, en dat ze me daarna trots de baby kwamen laten zien. Diezelfde kinderenzijn nu groot en komen nog steeds hier om brood. Kinderen zijn sowieso heerlijk. Zo’n klein jochie dat tekeningen voor me maakt en zegt: ‘Ik ben beliefd op jou.’ Prachtig vind ik dat. Maar er is ook een oudere man die al jaren komt en die je ziet aftakelen. Dan staat hij ineens zo wezenloos naar al die broden te kijken en weet niet meer wat hij moet hebben. Gelukkig weet ik dat dan wel. De straat verandert maar ook dat is interessant. Neem die toeristen met hun rolkoffertjes, die vertellen me hele verhalen. Dan vragen ze me waar de coffeeshop is en dan zeg ik: ‘Daarna terugkomen bij mij voor sweets.’ Want dat heb ik gehoord: dat je van dat roken trek krijgt. En ja hoor, even later komen ze dan voor muffins en brownies. En de volgende dag weer, ik zorg dat alles weer op voorraad voor ze is. De zwervers zijn een verhaal apart. Er lag er tijden eentje hiertegenover, tegen het luchtrooster. Die maakte ik elke ochtend wakker met een bakje koffie en een warm croissantje. Daarentegen, als ze bij me komen jatten, heb je een slechte aan mij. Laatst nog zo’n junk die een pizzabroodje graaide uit de etalage, hij had niet door dat ik achter was. Ik vloog naar voren en greep het uit zijn hand. ‘Dat doen we hier niet!’ Hijschrok zich een hoedje. Nee, bang ben ik eigenlijk nooit. Op oudejaarsdag sta ik altijd buiten met oliebollen, dat is echt zo’n traditie. Soms heb ik er een megafoon bij, echt een feestje, ondanks de kou. De mensen zorgen ook voor mij hoor. Ik heb verschrikkelijk veel pijn gehad aan mijn been, toen viel ik ook kilo’s af. Dan leeft iedereen mee, maar niet werken is voor mij eigenlijk geen optie. Of bij de pakken neerzitten, zo ben ik niet. Elke ochtend sta ik op om half vijf en loop naar de spiegel. Dan zeg ik: ‘Goeiemorgen Janice, heb je lekker geslapen?’ Echt elke ochtend. Ik pak de trein en als ik dan om zeven uur de winkel open, is het nog zo heerlijk stil in de straat terwijl de eerste vaste klanten binnen druppelen. Ik zou geen ander leven willen. Als ik ooit zou moeten stoppen ga ik een boek schrijven: ‘Mijn leven in de bakkerswinkel.’