at moet zo’n meisje als jij dat atheneum heeft gedaan nou met een kroeg?’ vroeg mijn vader. Maar ik wist gewoon, dat kan ik, dat wil ik. De Blauwe Druif, al was hij dan uit 1733, had een kutnaam, met de junks en de pooiers op de Haarlemmer Houttuinen. Daar stond ik als onschuldig poppetje van 23, in het begin met een omzet van zes of negen gulden per dag. Op tijd open, nooit te vroeg dicht, altijd aanwezig. Hoezo kerst, sinterklaas? Zelf leefde ik van bijna niks, dat interesseerde me niet, dan at ik ’s avonds alleen een gehaktballetje of een ei. De pooiers schopte ik eruit. Mijn haar knalgeel barmeisjesblond, ik vond het prachtig. Ja, ook dat kleuren moest op een koopje.
Alles is spontaan gegroeid, ook het interieur. Dat tafeltje dat nu aan het plafond hangt? Dat was van ome Toon, die zat daar dag in dag uit. Andere mensen joeg hij weg, dat is mijn plek. Toen hij dood ging, met 87, dacht ik: tja, zijn tafeltje, hoe moet dat nou? Toen hebben we het maar tegen het plafond gespijkerd.
Ik ging wonen naast de kroeg, in het begin samen met een meneer. Die kon het allemaal niet aan. Hij was zo jaloers, sloot me op in de kelder. Ik ben toen naar een advocaat gegaan; help jij me om hem eruit te krijgen, op een dag betaal ik al je rekeningen. Natuurlijk heb ik dat gedaan. Er kwamen meer liefdes, ook vaak uit de horeca. Samen na het werk diep in de nacht shoarma eten in bed. Tsja en toen op een dag stapte mijn allergrootste liefde binnen. Niet de jongste, niet de knapste. Maar ik kon meteen geen stap meer verzetten, wist: daar zal je hem hebben. Uiteindelijk zijn we getrouwd, ook al wilde ik dat eigenlijk nooit meer. Tot de dood ons scheidt — nou, dat is gelukt. Dat is het enige moment dat ik ben gestopt met werken, toen hij ziek werd. Kanker. Ik heb hem tot het laatst verzorgd, helemaal zelf. Het eindigde zoals het begon; zonder woorden, handje vast, superverliefd.
Ondertussen was de buurt natuurlijk veranderd, de zaak gegroeid, ik had personeel. De toenemende drukte was goed voor mijn portemonnee, maar ik vond het zelf minder leuk. Wat het echt heeft verpest was dat mensen niet meer binnen mochten roken. Al mijn vaste klanten roken! Zaten die ineens buiten in plaats van rond de bar.
Eén keer is er iemand doodgeschoten bij mij. Ik was net naar mijn huisje, einde avond, hoorde ik ineens: pang pang. Ik terug in mijn Yab Yum-badjas. Een of andere huurmoord, had verder niks met ons te maken. De moordenaar zat rustig aan de bar een shaggie te draaien. Lijk op de grond, zeven kogelgaten in de muur. In afwachting van de politie ben ik toen maar gaan doen wat ik altijd deed: drankjes inschenken. Voor die een biertje, voor die een gin-tonic. Later hebben we er best nog veel lugubere grappen over gemaakt. ‘Kogelbiefstukje?’ Je moet toch wat. Toen was de buurt heel fijn, we kregen veel steun, mensen kwamen met taart.
Het miljoenste biertje. Dat hadden we ineens uitgerekend, dat zat eraan te komen. Wie moest dat tappen? Was Freddy Heineken er nog maar, verzuchtte ik. Toen hebben een paar gasten in het grootste geheim in de nacht zijn beeld uit Madame Tussaud gehaald en gefotografeerd achter de bar. Die foto werd levensgroot geprojecteerd op de gevel hiertegenover. Dat mensen dat voor je doen… echt geweldig.
Vlak voor corona heb ik de tent verkocht, na 33 jaar. Ik heb drie maanden non-stop gehuild. Wat moest ik nu doen, met kerst, met sinterklaas? Toen kwam de afscheidsborrel. Ik droogde mijn tranen en het was goed. Nooit meer een traan gelaten. Ach, en nu werk ik dan weer hier, dan weer daar. Wekelijks poets ik in een winkel, gewoon voor de leuk. Voor twee oude mensen kook ik en ik heb een huis gekocht en alle muren eruit gesloopt. Dat soort dingen. Ja, als je eenmaal een bikkel bent…